Parijs-Roubaix; de zwaarste koers van het jaar. Door veel renners vervloekt, maar tegelijkertijd o zo geliefd. Sinds jaar en dag De Hel van het Noorden genoemd, terwijl de koningin onder de klassiekers aanvankelijk bekendheid genoot als De Paaskoers.

Is het Carrefour de l’Arbre, de beruchtste kasseistrook waar al veel wedstrijden werden beslist? Het Bos van Wallers dat al vele slachtoffers maakte en waar je de wedstrijd alleen maar kan verliezen? Of toch het koersverslag dat de toeschouwers in vroegere tijden maar slecht bereikte en een groot deel van het wedstrijdverslag opgemaakt werd uit de verhalen van de moegestreden renners. Hoe dan ook, Parijs-Roubaix bevat voldoende ingrediënten om het tot een mythische koers te maken waar men het hele jaar naar uitkijkt. Journalist Pierre Chany omschreef het als een koers die het besef van gevaar terugbrengt en de zin voor het risico in ere herstelt.

Van La Pascale naar L’Enfer

De oorsprong van De Hel van het Noorden als bijnaam gaat ver terug in de tijd en kent door de jaren heen verschillende lezingen. De eerste editie was in 1896 en zoals in die tijd gebruikelijk was de organisatie in handen van een invloedrijke krant. In dit geval l’Auto, maar de initiatiefnemers waren de grote textielbazen uit Noord-Frankrijk; een in die tijd rijk gebied waarin onder andere de textielindustrie floreerde. Hun reclameboodschap achter een lange en zware koers was dat de kleding dusdanig vies werd, dat deze achteraf wel vervangen moest worden. De koers moest zwaarder zijn dan alle andere en het liefst naar voorbeeld van Bordeaux-Parijs, die vijf jaar eerder zijn intrede deed als wielerkoers. De afstand was langer dan we nu kennen en er werd achter Derny’s gereden. Het zou jaarlijks met Pasen op de kalender staan en in de eerste edities was er dus nog geen sprake van Hel van het Noorden (L’Enfer du Nord), maar had men het over La Pascale (De Paaskoers).

Na jaren van oorlog waarin niet gekoerst werd, volgde er in 1919 een inspectie van de route; met Pasen moest er tenslotte weer gekoerst worden. De hevige gevechten en inslagen hadden diepe sporen nagelaten en bij de aanblik van de verwoestingen was de reactie van l’Auto afgezant Victor Breyer “Quel enfer!” wat vertaald kan worden met Wat een hel! De legende was geboren. Aanvankelijk werd de betekenis betwist door de bevolking. Zo zouden de littekens van de oorlog in de dorpen en het landschap de omschreven hel zijn, en in een later stadium was het de in die regio veelvoorkomende mijnwerkersziekte en het leed die daarmee gepaard ging. Men was eenmaal trots op de koers in hun regio en bang dat “hel” als bijnaam deze zou devalueren.

Kasseien maken de koers

Kasseien waren in de eerste decennia nog niet zo zeer een specialiteit zoals die nu is, het was dé wegverharding in en rond de steden. Buiten de kasseien waren er enkel onverharde wegen. Met name de wegen in het Noorden, waar veel landbouw en industrie was, waren door intensief verkeer vaak in erbarmelijke staat. Daar waar onverhard ploeterden de renners zich dan ook door diepe sporen en geulen. In de jaren na de oorlog werd erop steeds meer wegen asfalt aangebracht tot er op een moment nog nauwelijks kasseien te vinden waren. In 1964 won Peter Post daardoor met een gemiddelde snelheid van meer dan 45 kilometer per uur. De koersfilosofie dat afmatting belangrijker is dan snelheid zorgde ervoor dat men ging vernieuwen met het oude; de kassei moest terug in koers. In 1968 legde Eddy Merckx symbolisch de eerste kassei van dit project en het was Jean Stablinski die de organisatie het Bos van Wallers aanwees als geschikte locatie om te koersen. Stablinski werkte in de jaren voor hij profrenner werd in de kolenmijn onder het bos en kende de omgeving als zijn broekzak. Het bleek een gouden tip want in de jaren daarna verzamelden er zich zoveel toeschouwers dat het een eer werd om voorop te mogen rijden en de weg vrij te maken voor de rest van het peloton. Er zijn edities geweest waarin meer dan honderd kilometer aan kasseistroken moest worden bedwongen en deze zorgen nog altijd voor spektakel het dat men in 1896 wilde.

Er gaat geen jaar voorbij zonder spraakmakende incidenten, zoals het spoorwegovergang incident in 2015 waar het Frans chauvinisme bij de jury sterk aanwezig bleek, of de afgebroken stuurpen van George Hincapie in 2006. Verder terug in de tijd liet Bernard Hinault de haat-liefdeverhouding met de koers het best opmaken. Na zijn debuut voelde Hinault zich nog “weggegooid als een oude sok” maar toen hij in 1981 eindelijk won vroeg een journalist of hij de koers een tweede keer zou kunnen winnen. Hinault vroeg of het niet genoeg was dat hij al gewonnen had en er nooit meer naar een mogelijk nieuwe overwinning gevraagd mocht worden.

Een koers van vallen en opstaan is het, letterlijk. Of zoals oud-koersdirecteur Jacques Goddet daarover zei: “Parijs-Roubaix is de laatste dwaasheid die de wielersport te bieden heeft”.