Pas binnen 28 dagen kennen we de nieuwe wereldkampioen. Toch wordt het WK voor een stukje deze week al gereden. In Nederland en België dan nog wel. Het kopmanschap afdwingen, daarvoor is de twaalfde editie van de Eneco Tour geschapen. Een landgenoot naar huis spurten, hem zien sterven in het zog van je achterwiel, daarvan droomt menig Duits en Frans topspurter vanaf vandaag in Friesland.

De mogelijkheden voor een rasspurter om eigenaar te worden van de regenboogtrui zijn schaars. Twee, hooguit drie keer in een carrière. In 2011, het laatste WK dat eindigde in een massasprint, was Mark Cavendish zo onverslaanbaar dat André Greipel lijdzaam moest toezien hoe zijn ex-ploegmaat eenvoudig de kroon zette op zijn heerschappij. Vorig jaar zag het er goed uit voor de Gorilla. Cavendish leek meer dan ooit op zijn retour. Nou ja, ‘retour’. Hij maakte wel veertien keer het zegegebaar, maar de Tour was met één etappezege maar povertjes. Marcel Kittel, de nieuwe wonderboy aan het sprintfirmament, wankelde. Vals plat voelde als een col, een wedstrijd uitrijden was al een hele opgave. Greipel sprintte er lustig op los.

Cavendish zocht andere oorden op, terwijl Kittel zich in het oude oord van Cavendish nestelde. De overwinningen liepen weer zoetjes binnen aan Duitse kant. Greipel zal ongetwijfeld binnenmonds gevloekt hebben toen hij met lengten geklopt werd in de Scheldeprijs, en dat enkele maanden voor zijn wellicht laatste kans op winst in een WK. Dré liet het er niet bij en knalde prompt naar drie ritzeges in de Giro. In het Duits kampioenschap nam hij zelfs rechtstreeks revanche op Kittel.

In de Ronde van Frankrijk zouden we pas echt wijzer worden. Helaas. Op die ene ritzege na werd het voor beide heren een maat voor niets. En nu, een maand voor het WK, staat de Duitse selectie nog geen stap verder. Bovendien is er met Cavendish een stoorzender bijgekomen. Eind juni stond het haast vast dat er vijftig jaar na Rudi Altig nog eens een Duitser wereldkampioen wielrennen zou worden. Twee weken en vier ritzeges van Cav later praatten we plots helemaal anders.

En dan is er nog John Degenkolb. Na zijn zwaar ongeval in januari ging zijn voorseizoen naar de haaien, de periode waarin de bevestiging van 2015 moest en zou volgen. Maar Degenkolb kroop verbeten terug op zijn vehikel. De Tour kwam nog wat vroeg, maar diende eigenlijk ook maar als prelude op het echte doel: het WK in Qatar. In een team van maar zes renners is het echter de vraag of hij überhaupt de selectie haalt. Slachtoffer van zijn nationaliteit.

Zelfde verhaal in Frankrijk. Bouhanni en Démare kruisen opnieuw de degens. Bij FDJ reden de twee elkaar al voor de voeten en nu, voor misschien wel de belangrijkste afspraak in hun carrière, viert de dualiteit weer hoogtij. Dat de één voor de ander zal moeten wijken, lijkt onafwendbaar. Om wereldkampioen te worden althans. In duo naar plek vier en vijf sprinten en een wielerminnende natie in frustratie wenden is natuurlijk ook mogelijk. Het veruiterlijken van sportief egoïsme heet dat dan. Liever dat dan de sprint voor een weinig geliefde landgenoot aantrekken met het risico hem een jaar te zien blinken in de regenboogtrui. Dualiteit? Maak er gerust trialiteit van, want er is ook nog ene Bryan Coquard. La France ligt nu eenmaal bezaaid met aalvlugge benen.

Ook in het kamp van andere wielernaties zal er nog stevig gekibbeld worden aan de vooravond van het wereldkampioenschap. Elia Viviani zou na olympisch goud op het omnium Italië opnieuw de hemel in kunnen sprinten, maar wat dan met nationaal kampioen Giacomo Nizzolo? Niet de meest flitsende naam in het peloton, maar in de Qatarese onvoorspelbaarheid zeker niet kansloos. Aan Belgische zijde is Greg Van Avermaet gulziger dan ooit. Met olympisch goud om de nek hoeft niets meer, maar mag alles des te meer. Duidelijke afspraken met Tom Boonen dringen zich op. ‘King Qatar’ droomt al jaren hardop van dit WK, niet toevallig zijn laatste. Een tweede wereldtitel, in zijn eigen speeltuin dan nog, zou misschien nog wel mooier prijken op zijn haast eindeloos palmares dan een vijfde Parijs-Roubaix. Je eventuele laatste moment de gloire geef je niet weg zonder slag of stoot, en al zeker niet aan een compatriot.

Michael Matthews of Caleb Ewan moet Australië na zeven jaar nog eens wereldkampioen maken. Little Ewan beseft allicht dat hij nog net te groen is achter zijn oren om al een gooi te doen naar de rainbow jersey. Maar wat als het plots windstil is op de bewuste zondagmiddag en er van waaieren amper sprake is? Een geboren winnaar als Matthews moet voor een eventuele massasprint al verdorie veel karakter hebben om toe te geven dat de 22-jarige Ewan dan op papier grotere winstkansen heeft.

De kans dat er volgende maand een kibbelkampioen op de hoogste trede staat, is reëel. Een renner die na strubbelingen in eigen (spurt)rangen afrekent met de hele wereld. Al kan net zo goed een eenling als Sagan of Gaviria de wereldtitel veroveren. In Slovakije en Colombia zijn ze maar wat blij dat er in de jaren ’90 eindelijk eens een topspurter in hun land geboren werd. Een overmaat aan sprinttalent is er nu eenmaal niet. Ook bij andere toplanden als Groot-Brittannië en Nederland is de pikorde duidelijk. De Mark Cavendish van weleer stond in juli weer op en Dylan Groenewegen maakte dit seizoen stilaan de aansluiting met de wereldtop. Discussie over eventueel kopmanschap is in die gevallen overbodig.

Fransman Bernard Bourreau en Duitser Jan Schaffrath wacht wel nog zwaar denkwerk. De bondscoach met de wereldkampioen wordt op een voetstuk geplaatst, maar stel je maar eens voor dat jouw vooruitgeschoven leider op 16 oktober niet in het stuk voorkomt. Dat slachtoffer laat de ochtend nadien zijn met kritiek gevulde krant maar beter in de bus liggen. In de Eneco Tour moet er stilaan klaarheid geschept worden in het dilemma van de bondscoaches. De overwinningen van Kittel, Greipel en andere Bouhanni’s in afgelopen maanden zijn voor de kopmankeuze nauwelijks nog van tel. Tabula rasa. De strijd der Duits en Frans kopmanschap begint vandaag in Bolsward.